Natuurlijke verbindingen

Waar land en water, zee en rivier en rivier en beek elkaar ontmoeten, zien we een grote verscheidenheid aan leefgebieden en overgangszones. Door dammen en dijken zijn er echter veel harde overgangen ontstaan tussen land en water en tussen zoetwater en zoutwater. En natuurlijke ondieptes en variaties in stroming zijn verdwenen.

Barrières als spuisluizen, stuwen en gemalen maken het voor vissen moeilijk van het ene water naar het andere water te zwemmen om te paaien. Dit heeft zijn weerslag op de visstand, en daarmee ook op het voedselaanbod van visetende vogels.

Hoe werkt de maatregel?

Veel vis- en vogelsoorten hebben geleidelijke overgangen nodig van zoetwater naar zoutwater, van nat naar droog en van diep naar ondiep. Zo jaagt de volwassen snoek in het open water, maar hij groeit op en paait in ondiepe begroeide oeverzones. En een geleidelijke overgang van zoetwater naar zoutwater waarschuwt zoetwatervissen tijdig dat ze moeten omkeren, om niet in het voor hen dodelijke zoute water terecht te komen.

Naast overgangszones, zijn ook verbindingen tussen de wateren nodig, zodat voedsel en sediment uitgewisseld kunnen worden en vissen van het ene naar het andere water kunnen zwemmen. Zalmen worden bijvoorbeeld in de bovenlopen van de rivieren geboren en trekken als jonge vissen naar zee om verder op te groeien. Als ze volwassen zijn, keren ze terug naar hun geboortegrond om daar zelf te paaien.

Hoe passen we de maatregel toe?

Door aanpassing van dijken en oevers kunnen gevarieerde leefgebieden ontstaan. Oevers bij beekmondingen in de rivier en langs de randen van de IJsselmeer- en Markermeerkust krijgen een geleidelijke overgang tussen water en land en meer afwisseling in waterdiepte. Langs de Waddenzee en de Eems-Dollard ontwikkelen we kwelders. Deze kwelders vormen geleidelijke overgangen tussen zoet- en zoutwater en tussen land en water.

Waar mogelijk en zinvol verbinden we wateren met elkaar. Bijvoorbeeld door de aanleg van een doorstroomopening, inlaat of stuw in bestaande constructies, dammen of dijken. Zo ligt er al een doorlaat tussen de Oosterschelde en het Veerse Meer om vers zuurstofrijk zeewater met het natuurlijke getijritme toe te laten. In de Brouwersdam die het Grevelingenmeer scheidt van de Noordzee vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheid van beperkte gerijdenwerking. Op andere plekken creëren we dit soort verbindingen periodiek, door geregeld sluisdeuren te openen. Zo zetten we periodiek de Haringvlietsluizen op een kier om trekvissen door te laten.

Wat levert de maatregel op?

Het herstel van overgangszones en het maken van verbindingen, zorgt voor een stabieler ecosysteem waar vissen kunnen paaien, hun broed kan opgroeien en waar meer voedsel beschikbaar is voor vissen en vogels. De Nederlandse grote wateren worden zo weer een plek waar vogels en vissen op hun trek kunnen ‘opvetten’, overwinteren of juist hun broed grootbrengen en waar soorten die niet trekken hun hele levenscyclus kunnen volbrengen. Er ontstaat een krachtig en robuust ecosysteem. Dat is weer belangrijk voor de regionale economie, zoals recreatie, toerisme en visserij.